Wet ruimtelijke ordening biedt gemeenten de mogelijkheid een beroep te doen op de zogenoemde “hogere kostenregeling” in de gevallen dat zij “beleid van hogerhand” verwerkt in bestemmingsplannen. Die regeling blijkt in de praktijk voor gemeenten weinig soelaas te bieden. Gelukkig zijn er meerdere wegen die naar Rome leiden.
Hoe werkt het wettelijk ook alweer?
Artikel 6.8 Wro bepaalt dat “indien ten behoeve van belangen, uitsluitend of mede behartigd door een ander openbaar lichaam dan de gemeente, op schriftelijk verzoek van dat openbare lichaam, dan wel krachtens wettelijk voorschrift bepalingen in een bestemmingsplan of inpassingsplan (…) zijn opgenomen die hogere kosten voor de gemeente ten gevolge kunnen hebben en over de verdeling van deze kosten geen overeenstemming is bereikt, Gedeputeerde Staten op schriftelijk verzoek van burgemeester en wethouders dat openbare lichaam kunnen verplichten om aan de gemeente een vergoeding toe te kennen”.
Toepassingsbereik van de hogere kostenregeling
Veel gemeenten menen dat de wettelijke verplichting tot het verwerken van bijvoorbeeld provinciaal beleid in het gemeentelijke bestemmingsplan (zie artikel 4.1 lid 2 Wro) tot hogere kosten (in de vorm van te vergoeden planschade) kan leiden, waar het in beginsel de behartiging van belangen betreft die mede door andere openbare lichamen wordt behartigd, waardoor het redelijk is om deze kosten deels of geheel te verleggen naar de betrokken “andere openbare lichamen” (zijnde in dit voorbeeld: de provincie). Toepassing van dit instrument veronderstelt, dat “over de verdeling van deze kosten geen overeenstemming is bereikt”, hetgeen op zijn beurt impliceert dat voorafgaand aan het vaststellen van een gemeentelijk bestemmingsplan overleg plaats zal moeten vinden tussen de gemeente en de betrokken andere “openbare lichamen”.
Struikelblok voor toepassing van de hogere kostenregeling
Over de inhoudelijke beoordeling van een door de gemeente in te dienen verzoek op grond van artikel 6.8 Wro is weinig tot geen jurisprudentie bekend, hetgeen al doet vermoeden dat van de regeling weinig gebruik wordt gemaakt. Dat kan te maken hebben met een duidelijk wettelijk struikelblok, dat is opgenomen in artikel 10.6 Wro:
“De kosten van de gemeente of de provincie, voortvloeiende uit de medewerking aan de uitvoering van deze wet, zijn uitgaven als bedoeld in artikel 193 van de Gemeentewet onderscheidenlijk artikel 197 van de Provinciewet. Artikel 194 van de Gemeentewet onderscheidenlijk artikel 198 van de Provinciewet is van toepassing”.
Artikel 193 Gemeentewet definieert als een “verplichte uitgave” van de gemeente: “de uitgaven die voortvloeien uit de van het gemeentebestuur gevorderde medewerking tot uitvoering van wetten en algemene maatregelen van bestuur, voor zover die uitgaven niet ten laste van anderen zijn gebracht.” De kans is groot dat planschadekosten die ontstaan door het voldoen aan de wettelijke verplichting om een op de Wro gebaseerde provinciale verordening te vertalen in het bestemmingsplan, door Gedeputeerde Staten te scharen zullen zijn onder artikel 10.6 Wro juncto artikel 193 onder sub c Gemeentewet.
Wat kan dan wel?
Nu het verhaal van planschadekosten via de route van de hogere kostenregeling geen begaanbare weg lijkt, kunnen gemeenten nadenken over andere mogelijkheden om planschaderisico’s te beperken. Te denken is aan “het creëren van voorzienbaarheid” (“passieve risicoaanvaarding”), het werken met afwijkingsbevoegdheden (zo lang dat nog kan!) en het “compenseren van planschade in natura”. Elk van deze instrumenten heeft zijn eigen toepassingsbereik, voordelen en nadelen, die bovendien al naar gelang de casuïstiek anders kunnen zijn.
Wat kan SAOZ voor u doen in dit verband?
SAOZ adviseert van oudsher gemeenten over de planschaderisico’s van bestemmingsplannen waarbij beperkingen worden aangebracht in bouw- en/of gebruiksmogelijkheden. Ook voor uw specifieke situatie kan SAOZ u op maat adviseren.
Meer weten?! Neem dan contact op met Kees van der Lee.