Nadeelcompensatie

Een Drempel te Ver

03 jul 2013

Op 5 juni 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wederom een interessante uitspraak gedaan in het kader van het normaal maatschappelijk risico binnen het stelsel van nadeelcompensatie (201204563/1/T1/A2). Bespraken wij recentelijk al de uitspraken van de Afdeling van 13 maart 2013 (ABRS nr. 201202445/1/A2) en de Wet Nadeelcompensatie; in dit artikel gaan wij nader in op de mogelijke gevolgen van de uitspraak van 5 juni 2013.

Uitspraak 5 juni 2013 Hollandse Brug

De uitspraak van 5 juni 2013 heeft in het bijzonder betrekking op de wijze hoe moet worden bepaald of er sprake is van een normaal maatschappelijke ontwikkeling en of er sprake is van een nadeel dat het normaal maatschappelijk risico heeft overstegen.

In diverse eerdere uitspraken heeft de Afdeling hiervoor al een aantal handvatten verstrekt, waarbij het in essentie erop neer komt dat moet worden gekeken naar de omstandigheden van het geval, dus zowel van de schadeveroorzakende gebeurtenis als van het geschade belang (zie ABRS 24 juni 2009 (20080725)).

Deze uitspraak bevestigt deze aanpak en lijkt verder een volgordelijkheid in de beoordeling aan te geven; een soort van stappenplan.

Essentie van de overwegingen van de Afdeling is dat, indien na onderzoek wordt vastgesteld dat de gestelde schadeoorzaak niet als een normaal maatschappelijke ontwikkeling mag worden aangemerkt, bijvoorbeeld vanwege de duur, de mate van impact, of de wijze van uitvoering, niet alsnog aanvullend ook nog eens een rekenkundige drempel (van in casu 15%) wordt gehanteerd.

De Afdeling overweegt dan dat als gebleken is dat er sprake is van een maatschappelijke ontwikkeling die niet als normaal mag worden aangemerkt, de toerekenbare schade in beginsel wordt geacht buiten het normaal maatschappelijk risico te vallen. Deze schade moet dan worden bepaald waarbij ten aanzien van de vergoedbaarheid van het onevenredige deel van de schade, een korting kan worden toegepast (zie rechtsoverweging 8).

Een doorkijk naar een toekomstige toepassing van de drempel

Naar aanleiding van deze uitspraak (en in mindere mate ook de uitspraak van 5 december 2012) kan de vraag worden gesteld of de drempel binnen het stelsel van nadeelcompensatie dan verleden tijd is?

Zover lijkt de Afdeling niet te gaan.

Immers, de Afdeling geeft het bestuursorgaan nog voldoende vrijheid om een drempel vast te stellen met het oog op de voorspelbaarheid en uniformiteit van het besluitvormingsproces. Wel is van belang om te constateren dat de Afdeling nogmaals benadrukt dat het hanteren van een hoger percentage zwaardere eisen aan de motivering met zich meebrengt.

Uit deze uitspraak en die van 5 december 2012 kan voorzichtig worden geconcludeerd dat een drempel van 15% een extra motiveringslast met zich meebrengt. Bij het hanteren van een kortingspercentage was de Afdeling in de uitspraak van 30 mei 2012 eveneens kritisch over een percentage van 40.

Dus van een definitief einde van de drempeltoepassing lijkt geen sprake, al lijkt het belang ervan (voor het bepalen van de omvang van het normaal maatschappelijk risico) wel afgenomen.

Immers, de Afdeling geeft in deze uitspraak helder aan dat een rekenkundige benadering van de omvang van het normaal maatschappelijk risico (in de vorm van een drempel), uitsluitend aan de orde kan zijn, als in algemene zin moet worden geconcludeerd dat de gestelde schadeoorzaak wel als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd.

Impliciet geeft de Afdeling hiermee voorts aan dat met het stellen van de conclusie dat een schadeoorzaak als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd, de kous nog niet af is.

Dat is logisch, want er zijn gevallen mogelijk dat dergelijke schadeoorzaken, bij een specifiek individu, alsnog tot een onevenredige schade kunnen leiden. In een dergelijk geval kan een vooraf vastgestelde drempel, zo begrijpen wij de Afdeling, als een uniforme en voorspelbare maatstaf worden gehanteerd.

Gevolgen voor de praktijk

De ontwikkelingen binnen het stelsel van nadeelcompensatie gaan het laatste jaar hard. Hierbij valt te denken aan de nieuwe wetgeving, maar ook aan diverse interessante ontwikkelingen in de rechtspraak.

Deze ontwikkelingen, in het bijzonder dus aangaande het normaal maatschappelijk risico, leiden ertoe dat van bestuursorganen (wellicht meer dan voorheen) wordt gevraagd om op voorhand en/of in beleidsmatige zin na te denken over de wijze waarop verzoeken om nadeelcompensatie in behandeling dienen te worden genomen en over de wijze waarop het normaal maatschappelijk risico moet worden toegepast.

Vragen over de aard en omvang van het normaal maatschappelijk risico, keuze tussen kortingen of drempels, onderzoek naar de omvang van de motiveringsplicht lijken, gelet op de ontwikkelingen in de jurisprudentie, in toenemende mate relevanter te worden.

Een brug slaan

Het belang van het nadenken over het beoordelings- en besluitvormingstraject bij verzoeken om nadeelcompensatie is evident. Immers, de Afdeling heeft ook in deze uitspraak nogmaals overwogen dat er sprake is van beleidsvrijheid bij het bestuursorgaan die door de rechter uitsluitend (terughoudend) mag worden getoetst.

Dit betekent dat indien een besluit op een verzoek om nadeelcompensatie op een gedegen wijze wordt gemotiveerd, al dan niet gebaseerd op beleid, het procesrisico beperkt zal zijn.

Ten behoeve hiervan hebben wij diverse eenvoudig toepasbare beslisbomen en stroomschema’s vastgesteld. Tevens kunnen wij actief meedenken in het formuleren en vormgeven van (onderdelen van) het beleid inzake het normaal maatschappelijk risico.

Hiertoe beschikken wij over meerdere tekst- en rekenkundige modules die tamelijk eenvoudig kunnen worden verwerkt in op te stellen beleidsregels dan wel motiveringen van besluiten. Hiermee kan een brug worden geslagen tussen de beleidsvrijheid van het bestuursorgaan en de juridische begrenzingen van het égalité-beginsel.

Meer weten?! Neem dan contact op met Peter van Bragt.