Claimafhandeling

Jurisprudentie met betrekking tot uit te werken bestemmingen weer “in lijn” met wetgeving

17 dec 2014

Na de door velen als “contra legem” beschouwde planschade-uitspraken “Ridderkerk” van 13 april 2013 en “Bunschoten” van 4 december 2013 heeft de rechtspraak zich recentelijk weer gericht naar de bedoeling van de wetgever. Inmiddels zijn er echter vele zaken in de “Ridderkerk-lijn” afgewikkeld.

De uit te werken bestemming is niet meer relevant

Uit de uitspraak ECLI: NL: RVS:2014:3485, ABRS, 24-9-2014, Veenendaal, is ondubbelzinnig af te leiden dat bij beoordeling van planschade-aanvragen naar aanleiding van een uit te werken bestemmingsplan (= “het moederplan”), bij de maximale invulling van de te beoordelen planologie, geen rekening meer hoeft te worden gehouden met de “redelijkerwijs te verwachten uitwerking” van dat moederplan.

Planschade-aanvragen

Die planschade-aanvragen moeten dan wel zijn ingediend na 25 april 2013, zijnde de datum van inwerkingtreding van het nieuwe artikel 6.1 lid 6 Wro. Voor aanvragen die zijn ingediend vóór 25 april 2013 blijft de rechtsregel gelden uit de uitspraak “Ridderkerk” (LJN-BZ7707 en ECLI: NL: RVS:2013:1226). In die uitspraken was juist beslist dat wel rekening moest worden gehouden met de “redelijkerwijs te verwachten uitwerking” van het moederplan, en kon dat moederplan nog een basis zijn voor vergoeding van planschade.

De uitspraak “Veenendaal” staat niet op zichzelf. Op 15 oktober 2014 heeft de Afdeling in de uitspraak “Geldrop Mierlo” (ECLI:NL:RVS:2014:3736) bepaald, dat bij de beoordeling van planschade als gevolg van een uitwerkingsplan, datgene wat is mogelijk gemaakt met dat uitwerkingsplan, dient te worden vergeleken met het oude bestemmingsplan dat voorafging aan het “moederplan” waarin de uit te werken bestemming was opgenomen.

Een nieuwe manier van beoordelen bij uit te werken bestemmingen

Door de uitspraak Veenendaal is “het moederplan” definitief geen zelfstandige grondslag meer voor planschade. Aanvragen om tegemoetkoming in planschade kunnen hierdoor, voor zover zij gericht zijn op uit te werken bestemmingen, zonder een inhoudelijke beoordeling worden afgewezen. Wordt planschade geclaimd naar aanleiding van een uitwerkingsplan, dan moet dit uitwerkingsplan worden vergeleken met het oude bestemmingsplan dat voorafging aan het “moederplan” van dat uitwerkingsplan.

Quickscan adviezen en niet onherroepelijke besluiten bij planschadedossiers met uit te werken bestemmingsplannen

In de afgelopen periode zijn vele planschade-aanvragen, waarschijnlijk ook aanvragen daterend van nà 25 april 2013, inhoudelijk behandeld en beoordeeld volgens de “oude” lijn in de jurisprudentie. Het verdient daarom aanbeveling om in die gevallen een onafhankelijke planschadeadviseur te laten onderzoeken wat de consequenties van de nieuwe lijn in de jurisprudentie zijn. Er kan dan mogelijk, al dan niet in heroverweging, binnen de gebruikelijke spelregels voor behandeling van aanvragen om tegemoetkoming in planschade een besluit worden genomen.

Ook bij nieuwe aanvragen, waarbij uit te werken bestemmingen lijken te zijn betrokken, verdient het aanbeveling een onafhankelijke planschadeadviseur een quickscan te laten maken of de aanvraag al inhoudelijk beoordeeld kan worden. Artikel 6.1.3.1 Bro biedt de mogelijkheid om binnen 4 weken na ontvangst van de aanvraag deze als “kennelijk ongegrond” af te wijzen. Een “quickscan” kan duidelijkheid verschaffen over de vraag of dit bij de ingediende aanvraag mogelijk c.q. verantwoord is. De quickscan geeft meer “body” aan een beslissing van B&W om een aanvraag al dan niet kennelijk ongegrond te verklaren.

Een goed advies voorkomt onnodig tijd- en geldverlies

Met een goede beoordeling van lopende en nieuwe aanvragen wordt voorkomen dat gemeenten onnodig tijd en geld kwijt zijn aan planschadeprocedures. Tevens kan worden voorkomen dat ten onrechte planschadetegemoetkomingen worden vastgesteld.

Meer weten?! Neem dan contact op met Paulo Schreiber.