Nadeelcompensatie

Normaal maatschappelijk risico bij omrijschade

24 sep 2019

Eind 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een nadeelcompensatie-uitspraak aandacht besteed aan de wijze waarop het normaal maatschappelijk risico berekend moet worden bij omrijschade (ABRS d.d. 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4032). De uitspraak is niet revolutionair maar bevat wel een paar interessante aspecten.

Normaal maatschappelijk risico

Het is inmiddels gebruikelijk om de hoogte van het normaal maatschappelijk risico te bepalen aan de hand van een drempelpercentage van het geschade belang. Bij waardevermindering van een onroerende zaak, wordt een drempel van de waarde van het vastgoed gebruikt. Bij inkomensschade, althans bij “omzetschade” wordt een drempel toegepast op de referentieomzet. Bij inkomensschade in de vorm van extra kosten, zoals omrijdkosten bij transportbedrijven, werd de drempel vaak toegepast op de overeenkomende kosten, zoals brandstof- en personeelskosten, zie onder meer ABRS d.d. 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3378.

Uitspraak ABRS d.d. 12 december 2018

In deze uitspraak ging het om een door de minister van I&M afgewezen nadeelcompensatieverzoek van een groothandel in de nabijheid van de rijksweg A59. De groothandel had permanente omrijschade geleden vanwege het onttrekken aan het openbaar verkeer van enkele op- en afritten van de A59. Echter, de minister was van mening dat de jaarlijkse schade in relatieve zin zodanig gering was dat de schade het normaal maatschappelijk risico van de ondernemer niet heeft overstegen. In de uitspraak bevestigt de Afdeling eerst nogmaals dat, ook binnen het stelsel van nadeelcompensatie en ook bij permanente inkomensschade, aansluiting gezocht kan worden bij het minimumforfait van 2% van het inkomen, zoals dat in het planschaderecht wordt gebruikt (zie ABRS d.d. 22 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:336). Vervolgens concludeert de Afdeling dat berekende permanente inkomensschade (op jaarbasis) slechts 0,23% van de brutomarge van het betreffende bedrijf is. De relatieve omvang is derhalve, volgens de Afdeling, zo gering dat deze geacht wordt tot het normale ondernemingsrisico (sic) te behoren.

Interessante aspecten van deze uitspraak

Ten eerste is interessant dat de Afdeling nogmaals bevestigt dat bij nadeelcompensatie aangesloten kan worden bij het minimum forfait van het planschaderecht. Naar mijn mening betekent dit ook dat, zelfs in het geval dat er geen sprake is van een normaal maatschappelijke ontwikkeling, in beginsel uitgegaan mag worden van een aftrek van 2%.

Verder valt op dat de Afdeling, ook in deze zaak, de vingers niet brandt aan het uitleggen van het begrip “inkomen”, zoals opgenomen in het tweede lid van artikel 6.2 Wro. Aan de ene kant is dit jammer, maar aan de andere kant ook begrijpelijk. Het begrip “inkomen” is rekbaar en, in het schadevergoedingsrecht, slecht definieerbaar. Immers, het inkomen van een eenmanszaak is nog wel af te bakenen, maar dat wordt tamelijk lastig bij een besloten vennootschap.

De Afdeling rechtvaardigt ten slotte het gebruik van de brutomarge om de relatieve omvang van de (omrij)schade te bepalen. Immers, zo stelt de Afdeling, de brutomarge is grofweg omzet min kosten en omrijschade is in feite een extra kostenpost voor de bedrijfsvoering die in mindering op de brutomarge wordt gebracht.

Ik kan de Afdeling volgen in het rechtvaardigen van het gebruik van de brutomarge, al was het maar omdat ook bij “omzetschade” het normaal maatschappelijk risico uiteindelijk wordt bepaald aan de hand van de brutowinst. Daartegenover staat dat het gehanteerde begrippenkader de kaders wat vertroebelt. Immers, daar waar de Afdeling spreekt over brutomarge, bedoelt ze eigenlijk brutowinst (omzet minus inkoopwaarde). Bruto(winst)marge is de relatieve verhouding tussen de brutowinst en de omzet. En daar waar de Afdeling stelt dat de brutomarge het resultaat is van de omzet minus de kosten, kan ik mij voorstellen dat bedrijfsadministrateurs/accountants ook nog wel de wenkbrauwen fronsen.

Wat betekent dit voor de praktijk?

De genoemde puntjes van kritiek daargelaten, zorgt deze uitspraak toch voor verdere verduidelijking in de toepassing van het NMR. Echter, het blijft naar mijn idee raadzaam om in gevallen als de onderhavige goed te blijven opletten bij het bepalen van de omvang van het normaal maatschappelijk risico en de feiten en omstandigheden bij de beoordeling te betrekken.

Meer weten?! Neem dan contact op met Peter van Bragt.