Door de Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014, 458) komen de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening per 1 juli 2018 of eerder te vervallen. Dit kan gevolgen hebben voor het planschaderisico van een planologische wijziging.
Recente wetswijziging
Door de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014, 458) op 29 november 2014, zijn artikel 8 lid 5 en artikelen 9 en 10 van de Woningwet en artikel 8.17 onder B van de Invoeringswet Wro (IWro) komen te vervallen. Rekening houdende met het overgangsrecht van artikel 133 van de Woningwet, betekent dit, dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening op uiterlijk 1 juli 2018 hun (aanvullende) werking voor bestaande bestemmingsplannen verliezen. Indien de gemeenteraad eerder een nieuw bestemmingsplan heeft vaststelt, zijn de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening al direct komen te vervallen.
Aanvullende werking bouwverordening
In onze adviespraktijk komen wij nog steeds vigerende bestemmingsplannen tegen waarin bepaalde onderwerpen zijn overgelaten aan de gemeentelijke bouwverordening. Een voorbeeld hiervan is de maximale bouwhoogte van de bebouwing. Indien hierover in het bestemmingsplan niets is geregeld, geldt in veel gevallen de aanvullende werking van de bouwverordening met daarin (bij een standaard VNG-verordening) een maximale bouwhoogte van 15 meter.
Een enkele keer geldt voor een gebied zelfs geen enkel planologisch regime (indien voorheen bijvoorbeeld een oud uitbreidingsplan gold, dat met ingang van 1 juli 2013 zijn werking heeft verloren), waardoor nog uitsluitend de bepalingen van de bouwverordening als toetsingskader dienen.
Bij de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade ex artikel 6.1 Wro bekijken wij dan wat op basis van de bouwverordening maximaal kan worden gerealiseerd, exclusief de ontheffingsbepalingen van een dergelijke verordening (vgl. ABRvS 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1286, Rotterdam, ABRvS 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2207, Valkenburg a/d Geul en ABRvS 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3305, Delft).
Indien in een nieuw bestemmingsplan, van ná 29 november 2014, bepaalde maatvoeringen onvoldoende worden geregeld kan niet langer worden teruggevallen op de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening en zal bij het ontbreken van bijvoorbeeld een maximale bouwhoogte moeten worden uitgegaan van “the sky is the limit”.
Eigenaren van objecten in de nabije omgeving kunnen hier direct aanleiding inzien een aanvraag om een tegemoetkoming van “indirecte planschade” in te dienen. Indien men daarna de nieuwe ongewenste maatvoering wenst terug te brengen naar het oude niveau, is er vervolgens een risico op “directe planschade” voor de eigenaar van het perceel waarvoor de mogelijkheden worden teruggebracht.
Nieuw bestemmingsplan zorgvuldig opstellen
Verstandig is dus bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan na te laten gaan of onderwerpen die voorheen aan de bouwverordening werden overgelaten, in het nieuwe plan voldoende zijn geregeld. Het nalaten daarvan kan het planschaderisico van een nieuw plan immers aanmerkelijk verhogen.
Toetsing voorkomt ongewenste risico’s
In een risicotoets planschade en een risicoanalyse planschade kan een nieuw plan aan de gevolgen van de recente wetswijziging worden getoetst. Zo voorkomt u onverwachte aanspraken op een tegemoetkoming in planschade.
Meer weten?! Neem dan contact op met Yvonne de Looij.