In “Grondzaken in de praktijk, nr. 4 augustus 2015” wordt vrij uitgebreid aandacht besteed aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRS) van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS 2015, 454, inzake Vroondaal (gemeente Den Haag). Het betreft een uitspraak over een exploitatieplan in het kader van de Grondexploitatiewet.
Inbrengwaarde
Voor het vaststellen van een exploitatieplan dienen de inbrengwaarden van de onroerende zaken te worden getaxeerd die onderdeel vormen van het betreffende exploitatieplan. In de procedure “Vroondaal” heeft de SAOZ de gemeente Den Haag bijgestaan als adviseur en taxateur van de inbrengwaarden.
Rondom de inbrengwaarde werden door de appellant in deze zaak verschillende onderdelen van het taxatierapport betreffende de inbrengwaarde betwist. De appellant werd in geen van de gevallen in het gelijk gesteld. De auteurs van het artikel constateren dan ook: “De overwegingen van de ABRS maken duidelijk dat een appellant zich de nodige inspanning moet getroosten”. Daarbij wordt gedoeld op het gemotiveerd aanvechten van het taxatierapport. Uit de uitspraak, behandeld in het artikel, blijkt dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat het taxatierapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanig gebreken vertoont dat het niet aan de raming van de inbrengwaarden ten grondslag had mogen worden gelegd.
Begrenzing exploitatiegebied en afbakening complex bij inbrengwaarde
Bij het opstellen van een exploitatieplan dient de omvang van het exploitatiegebied te worden vastgesteld en het complex te worden afgebakend.
Ook de begrenzing van het exploitatiegebied werd door de appellanten in de zaak Vroondaal ter discussie gesteld. Volgens appellanten bestond er geen functionele en planologische samenhang tussen de door de raad als één ontwikkeling aangemerkte drie deelgebieden. Voor twee andere deelgebieden werd betoogd dat genoemde samenhang weliswaar aanwezig was, maar de afbakening van het exploitatiegebied van het exploitatieplan onjuist was, zo vatten de auteurs van het artikel samen.
De ABRS oordeelde dat tussen de drie deelgebieden planologische en functionele samenhang bestond, zodat deze terecht in het exploitatieplan waren opgenomen.
“Gezien de ruimtelijke en functionele samenhang tussen de gronden in het exploitatiegebied en de financiële samenhang doordat de gronden tezamen zijn opgenomen in het exploitatieplan, zag de ABRS geen aanleiding voor het oordeel dat de taxateur van een onjuiste afbakening van het complex is uitgegaan bij het bepalen van de inbrengwaarden van appellant”, zo vatten de auteurs de uitspraak samen.
Conclusies voor de praktijk uit deze uitspraak
Uit de uitspraak in de hiervoor aangehaalde uitspraak Vroondaal, zoals besproken door de auteurs J.W. Santing en G.I. Sheer Mahomed in “Grondzaken in de praktijk”, blijkt het belang van de eerste taxatie van inbrengwaarden en de juiste motivering van de afbakening van het complex en het exploitatiegebied. Een goed, degelijk onderbouwde taxatie met een consistente benadering van de problematiek en een consistente afbakening, kunnen veel problemen en beroepszaken voorkomen. Om een dergelijke taxatie van inbrengwaarden of afbakening van het complex aan te vechten moet men van goede huize komen en valide en goed gemotiveerde argumenten hebben. Het enkel roepen dat ‘het niet deugt’ is voor de ABRS volstrekt onvoldoende
Rol van SAOZ
Meer weten of ook behoefte aan deskundig advies en ondersteuning op dit gebied?
Neem dan contact op met Hans Marskamp.