Het nog steeds niet in werking treden van titel 4.5 nadeelcompensatie in de Algemene wet bestuursrecht is velen een doorn in het oog. Belangrijke zaken zoals processuele connexiteit en het normaal maatschappelijk risico blijven hierdoor ten onrechte hangen in een grijs gebied; hetgeen niet bevorderlijk is voor de rechtspraktijk.
Maar ook kleinere beoordelingsaspecten blijven hierdoor een bron van discussie. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aspect van verjaring.
Verjaring in Titel 4.5 Awb
In artikel 4:131 wordt onder meer geregeld dat een aanvraag om nadeelcompensatie kan worden afgewezen indien op het tijdstip van de aanvraag 5 jaren zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop de benadeelde bekend is geworden zowel met de schade als met het voor de schadeveroorzakende gebeurtenis verantwoordelijke bestuursorgaan. Indien als schadeoorzaak een besluit wordt aangewezen, dan vangt deze termijn van 5 jaar aan vanaf het moment dat het besluit onherroepelijk is geworden. Van verjaring is in ieder geval sprake als er meer dan 20 jaar is verstreken.
Een dergelijke verjaringsregeling is niet nieuw. Zo bevat de Wet ruimtelijke ordening ten aanzien van hetzelfde vraagstuk in het vijfde lid van artikel 6.1 Wro een gelijkluidende regeling. Ook bevatten diverse lokale nadeelcompensatieverordeningen regelingen van gelijke strekking.
Echter, nu dit artikel nog niet in werking is getreden, kan de vraag worden gesteld of bestuursorganen deze verjaringstermijn ook reeds thans (anticiperend) kunnen hanteren.
Tevens is interessant om te onderzoeken of er in algemene zin een antwoord is te geven op de vraag wanneer een belanghebbende bekend geworden kan zijn met de schadeoorzaak en de bestuurlijke schadeveroorzaker.
Verjaring in de nadeelcompensatie rechtspraak
In haar uitspraak van 17 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1883) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de eerder door haar (in de uitspraak van 22 april 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI1836)) ingezette lijn ten aanzien van verjaring bevestigd.
Deze lijn komt erop neer dat vanwege het ontbreken van een op maat gesneden wettelijke verjaringsregeling bij het beoordelen van een aanvraag om nadeelcompensatie mag/moet worden aangesloten bij de verjaringsregeling van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat de mogelijkheid om een verzoek om nadeelcompensatie in te dienen verjaart vijf jaar nadat de aanvrager bekend had kunnen zijn met de schade en de veroorzaker daarvan, zie het eerste lid van artikel 3.310 BW.
Interessant aan de uitspraak van 17 juni 2015, ten opzichte van de uitspraak van 22 april 2009, is, dat in de recentere uitspraak geen sprake was van een nadeelcompensatieverordening (waarin de verjaring was geregeld). In de casus van 2009 was er wel sprake van een nadeelcompensatieverordening. Met andere woorden, zelfs in het geval dat er geen vigerende nadeelcompensatieverordening is, kan met een beroep op het eerste lid van 3.310 BW een verzoek om nadeelcompensatie worden afgewezen als deze buiten de gestelde termijn is ontvangen.
In de uitspraak van 14 oktober 2015 wordt een en ander nogmaals door de Afdeling bevestigd (ECLI:NL:RVS:2015:3182).
Verjaring in de nadeelcompensatiepraktijk?
Uit de verschillende uitspraken kan dus worden opgemaakt dat de gebruikelijke verjaringstermijn binnen het stelsel van nadeelcompensatie derhalve in beginsel 5 jaar bedraagt. Het is derhalve van belang om voldoende aandacht te schenken aan de datum van ontvangst van een aanvraag en de gestelde schadeoorzaak.
Er zijn immers een paar aspecten die van belang zijn bij het bepalen van de aanvang van deze termijn en het verstrijken ervan. Het belangrijkste aspect is het aspect van de aanvang van de termijn.
Indien de schadeoorzaak een besluit is, dan is het relatief eenvoudig. De verjaringstermijn vangt dan aan op de dag nadat het gestelde schadeveroorzakende besluit onherroepelijk is geworden.
Echter, het komt vaak voor dat als schadeoorzaak wordt aangewezen een complex van feitelijke handelingen door of vanwege een bestuursorgaan (bijvoorbeeld wegwerkzaamheden). Wanneer vangt in een dergelijk geval de verjaringstermijn aan?
Het antwoord op deze vraag is uiteraard in grote mate afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Zeker in het geval van tijdelijke inkomensschade, zoals omzetderving of extra kosten, kan naar onze mening echter worden gesteld dat een ondernemer in ieder geval bekend kan zijn geworden met de schade na het afsluiten van zijn financieel boekjaar middels een jaarrekening. De ondernemer kan dan de resultaten tussen de boekjaren namelijk vergelijken en, als er wegwerkzaamheden in de omgeving zijn uitgevoerd, daarmee een relatie leggen.
Periodieke administratie
Het kan onder omstandigheden zelfs niet onredelijk zijn om de lat iets hoger te leggen. Iedere ondernemer dient een periodieke administratie (in de vorm van een omzetadministratie) bij te houden. Een goed ondernemer zal de uitkomsten per periode beoordelen en met voorgaande perioden vergelijken. Als vervolgens in de nabijheid van zijn onderneming wegwerkzaamheden worden uitgevoerd, mag van de ondernemer ook worden verwacht dat hij bij achterblijvende omzetten (snel) de relatie legt met de wegwerkzaamheden en dienovereenkomstig handelt teneinde een mogelijke verjaring te stuiten. Dit betekent dat de verjaringstermijn derhalve ook eerder kan aanvangen dan aan het einde van het financiële boekjaar; zeker in die gevallen dat de ondernemer in kwestie BTW-plichtig is en derhalve in beginsel ieder kwartaal aangifte van de BTW dient te doen.
Het loont derhalve de moeite om hieraan bij de ontvangst van iedere aanvraag om nadeelcompensatie nauwkeurig aandacht te schenken.
Meer weten? Neem dan contact op met Peter van Bragt.