Sinds kort ligt de zogenaamde Wet Nadeelcompensatie ter behandeling bij de Eerste Kamer. In deze wet worden diverse formele, materiële en procedurele aspecten ten aanzien het nadeelcompensatierecht geregeld. Heeft het hebben van een nadeelcompensatieverordening nog nut na het in werking treden van de Wet nadeelcompensatie?
Wetsvoorstel nadeelcompensatie
Al weer enkele jaren is de wetgever bezig met de codificatie van het stelsel van nadeelcompensatie in de Algemene wet bestuursrecht. Het eerste, overigens zeer lezenswaardig, advies van de commissie Scheltema (van 4 mei 2007) heeft uiteindelijk geleid tot een voorstel van wet dat op 27 maart 2012 door de Tweede Kamer is aangenomen en ter goedkeuring is doorgezonden aan de Eerste Kamer.
Belangrijkste consequentie van het wetsvoorstel is de codificatie van het égalité-beginsel, zodat het schadevergoedingsrecht ten titel van nadeelcompensatie op basis van artikel 4.126 van de Algemene wet bestuursrecht een formeel-wettelijke grondslag krijgt.
Naast deze codificatie bevat het wetsvoorstel een regeling van de relevante materiële toetsingscriteria, zoals de vereisten van het causale verband, de abnormale en speciale last en de voorzienbaarheid en actieve risicoaanvaarding.
Ten slotte bevat het voorstel een aantal procedurele regels omtrent de (inhoud van de) aanvraag, de behandelvergoeding, het adviestraject, de verjaringstermijn en de advies- en besluitvormingstermijnen.
Noodzaak voor het hebben van een nadeelcompensatieverordening?
De afgelopen jaren hebben vele bestuursorganen algemene of specifieke nadeelcompensatieverordeningen vastgesteld, teneinde een materieel en procedureel kader te creëren voor de behandeling en beoordeling van verzoeken om nadeelcompensatie.
Bij gebreke van een formeel wettelijke grondslag was het hebben van een dergelijke verordening (of regeling) met name van belang voor de rechtsbescherming tegen de op een verzoek om nadeelcompensatie te nemen (zuiver) schadebesluit.
Immers, indien op de schadeoorzaak een verordening van toepassing was, was er sprake van de zogenaamde processuele connexiteit en kon een benadeelde tegen het schadebesluit uiteindelijk in beroep bij de bestuursrechter.
Na het in werking treden van de nieuwe wetsartikelen zou de vraag kunnen worden gesteld of het hebben van een eigen nadeelcompensatieverordening nog wel nuttig en/of noodzakelijk is. Met andere woorden, maakt de nieuwe wet nadeelcompensatie de nadeelcompensatievordening overbodig?
Vastgesteld kan worden dat, in tegenstelling tot het planschaderecht op basis van artikel 6.1 Wro en verder, in de wet nadeelcompensatie geen verplichting staat voor een bestuursorgaan om een eigen nadeelcompensatieverordening te maken.
Dit is op zich beschouwd ook wel logisch, omdat de wet naast de formele en materiële codificatie voldoende procedurele regels bevat op basis waarvan een verzoek om nadeelcompensatie op een zorgvuldige wijze in behandeling genomen kan worden. Op basis hiervan zou snel kunnen worden geconcludeerd dat het hebben van een eigen nadeelcompensatieverordening niet meer noodzakelijk is.
Toch een nadeelcompensatieverordening?
Daartegenover staat dat het onderhavige wetsvoorstel in ieder geval één vrij relevant onderdeel van het stelsel van nadeelcompensatie niet regelt, namelijk de (beleidsmatige) invulling van het normaal maatschappelijk risico, in het bijzonder de beantwoording van de vraag wanneer een toerekenbaar nadeel als een abnormale last kan worden aangemerkt.
Uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (en de Hoge Raad der Nederlanden) kan worden opgemaakt dat het beantwoorden van de vraag of sprake is van een abnormale last mede afhankelijk is van de (bestuurlijke en politieke) keuzen van het betreffende bestuursorgaan, waarbij de grenzen van de toepassing van het égalité-beginsel als kaders dienen te worden gehanteerd.
De daardoor gecreëerde beleidsruimte heeft ertoe geleid dat er grosso modo twee beoordelingssystematieken zijn, namelijk de zogenaamde kortingsmethode en de zogenaamde drempelmethode. Het is derhalve aan het bestuursorgaan dat het schadebesluit dient te nemen, om niet alleen een keuze te maken voor welke methode wordt toegepast, maar ook om een materiële invulling te geven aan de gekozen methode.
Met andere woorden, hoe hoog wordt de korting (en waarom) of hoe hoog wordt de drempel (en waarom).
Voordelen van een nadeelcompensatieverordening
Het is uiteraard mogelijk om deze keuze te maken, en belangrijker te motiveren, in ieder schadebesluit dat wordt genomen, doch naar ons oordeel leent juist een nadeelcompensatieverordening zich goed voor de beantwoording en motivering van de (beleidsmatige) keuze die het bestuursorgaan voorstaat.
Immers, indien een dergelijke keuze in een schadebesluit wordt gemaakt en gemotiveerd kan deze uitgebreid worden getoetst door de rechter. Indien de keuze in een verordening of beleidsregel wordt gemaakt, wordt deze slechts marginaal getoetst.
Verder voorkomt het dat ieder afzonderlijk besluit een uitgebreide motivering over de beleidsmatige keuze dient te bevatten. Ten slotte zorgt een (vooraf vastgestelde) verordening voor duidelijkheid en transparantie, waardoor een eventuele benadeelde vooraf weet waaraan hij toe is. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het hebben van een nadeelcompensatieverordening ook in de toekomst nuttig kan zijn voor de nadeelcompensatiepraktijk.
Meer weten?! Neem dan contact op met Peter van Bragt.